5 Hoe goud de grondstoffenstrijd won
In elke samenleving die goederengeld gebruikt, bepaalt de natuur in feite het kasboek. Dat hebben we in eerdere hoofdstukken gezien. De natuur regelt hoe moeilijk het is om dat geld te produceren en hoe goed het bestand is tegen waardevermindering. Wanneer alle deelnemers zich op hetzelfde technologische niveau bevinden, kan niemand het kasboek om de tuin leiden. Iedereen moet namelijk een vergelijkbare inspanning leveren om nieuwe eenheden van het geld te maken.
Wanneer een geïndustrialiseerde samenleving in aanraking komt met een pre-industriële samenleving, neemt de geïndustrialiseerde samenleving in feite het kasboek van die pre-industriële samenleving over. De technologische middelen van de geïndustrialiseerde samenleving maken het mogelijk om het goederengeld van de pre-industriële samenleving te devalueren, iets wat die laatste zelf niet kan. De pre-industriële samenleving heeft vaak tijd nodig om deze technologische mogelijkheden volledig te doorzien. Helaas geeft dit de geïndustrialiseerde samenleving ruimte om de pre-industriële samenleving uit te buiten voor hun waardevolle grondstoffen.
Het welslagen of falen van verschillende soorten goederengeld functioneert dus als een natuurlijke filter. Minder schaarse vormen van geld verdwijnen geleidelijk, terwijl de schaarse varianten blijven. Na verloop van tijd, en naarmate verschillende groepen mensen met elkaar in contact kwamen, nam het aantal gebruikte geldsoorten steeds verder af, totdat er maar een paar overbleven.
Rijkdom opslaan in een minder ideale vorm van geld, en de groei van de geldvoorraad niet kunnen meten of begrijpen, kan zowel voor het individu als de maatschappij ernstige gevolgen hebben. Dit probleem doet zich ook voor bij fysieke bankbiljetten en elektronische kasboeksystemen; technologie versterkt dit effect zelfs. Later in het boek komen we hierop terug. Na duizenden jaren bleken twee goederen superieur te zijn in het behouden van hun monetaire eigenschappen in diverse regio’s: goud en zilver. Alleen deze metalen wisten een voldoende hoge stock-to-flow-ratio te behouden om te dienen als geld en hun monetaire premie te bewaren, ondanks constante wereldwijde technologische vooruitgang.1
1 C.R. Fay, Newton and the Gold Standard, 117-118.
2 Alan Lougheed, The Discovery, Development, and Diffusion of New Technology.
3 Hugh Rockoff, Some Evidence on the Real Price of Gold, 621.
4 Greg Cipolaro en Ross Stevens, The Power of Bitcoin’s Network Effect, 6.
Dankzij betere gereedschappen konden mensen vrijwel alle kralen, schelpen, stenen, veren, zout, vachten, vee, graan en industriële metalen maken of bemachtigen die ze nodig hadden. Hierdoor daalde hun stock-to-flow-ratio en raakten ze allemaal in onbruik als geld. Maar ondanks alle technologische vooruitgang is het ons nauwelijks gelukt de stock-to-flow-ratio van goud en zilver drastisch te verlagen. Alleen in zeldzame gevallen, zoals bij het ontdekken van nieuwe onontgonnen continenten of door technieken als goudcyanide-extractie, lukte dat enigszins.2 Goud heeft in de moderne geschiedenis een stock-to-flow-ratio tussen de 25x en 100x behouden, meestal rond de 50x of hoger. Alleen ten tijde van de Gold Rush in het midden van de 19e eeuw zakte de ratio kort naar 16x.3 Met andere woorden, tenzij we nieuwe continenten ontdekken of andere uitzonderlijke gebeurtenissen meemaken, kan de goudvoorraad historisch gezien niet langdurig met meer dan ongeveer 2% per jaar groeien, zelfs niet wanneer de prijs in een decennium – zoals in de jaren 1970 – meer dan tien keer over de kop gaat.4 Zilver heeft over het algemeen een stock-to-flow-ratio van 10x of hoger, wat nog steeds vrij hoog is.
De meeste andere goederen hebben een stock-to-flow-ratio van minder dan 1 of 2. Zelfs de zeldzaamste elementen, zoals platina en rhodium, hebben relatief lage stock-to-flow-ratio’s, omdat ze snel door de industrie worden verbruikt.
We zijn dankzij nieuwe technologieën beter geworden in het delven van goud, maar goud is van nature schaars en de makkelijkst toegankelijke goudvoorraden aan het oppervlak zijn al uitgeput. Alleen de diepere en moeilijk te bereiken voorraden blijven over en vormen een blijvende hindernis voor onze technologische vooruitgang. Misschien kunnen we deze cyclus ooit doorbreken met geavanceerde technologieën, zoals het delven van asteroïden met drones of mijnbouw in de diepzee. Vooralsnog behoort dit echter tot het domein van sciencefiction. Tot die tijd behoudt goud een hoge stock-to-flow-ratio. De omstandigheden in zulke onherbergzame gebieden zijn namelijk zo extreem dat de kosten om er goud te winnen enorm hoog zullen zijn.
Wanneer goud en zilver het opnemen tegen andere vormen van goederengeld, komen ze er telkens als winnaar uit. In bepaalde periodes en gebieden hebben andere goederen namelijk wel tijdelijk als geld gefungeerd. Toch toonden goud en zilver keer op keer hun wereldwijde superioriteit. Zodra beschavingen en valuta met elkaar in contact kwamen, hadden houders van goud en zilver voldoende technologische mogelijkheden om andere vormen van geld in waarde te doen kelderen. De houders van schelpen, kralen, vee, zout, stoffen en mindere metalen hadden daarentegen geen manieren om goud en zilver te devalueren.
5.1 Munten van edelmetaal
Autoriteiten stimuleerden het gebruik en de waarde van goud en zilver als geld door standaardeenheden te creëren, meestal in de vorm van munten. Al in de 6e eeuw voor Christus sloegen veel regio’s edelmetalen munten, met Lydia (in het huidige Turkije) als een van de vroegst bekende beschavingen die dit deed.
Een groot voordeel van munten die door een algemeen erkende autoriteit, zoals een koninkrijk of rijk, werden uitgegeven, is dat ze eenheden kunnen standaardiseren in termen van grootte, gewicht en zuiverheid. Dit vergemakkelijkt de handel aanzienlijk. Zonder deze standaardisatie zouden mensen willekeurige hoeveelheden goud en zilver hebben moeten afwegen voor elke transactie. Gestandaardiseerde eenheden halen die extra stap uit het proces. Het beeld van een keizer op de munt, eventueel met gekartelde randen om het schrapen van metaal te voorkomen, biedt ook een extra controle van kwaliteit en inhoud. Zelfs vandaag de dag betaal je vaak een premie voor moderne soevereine gouden munten, zoals de American Eagles, ten opzichte van een grotere goudklomp. Mensen doen dat omdat ze zeker weten dat ze echt goud in handen hebben en omdat deze munten makkelijk door te verkopen zijn.
Bovendien kende een koninkrijk deze munten vaak de status van wettig betaalmiddel toe. Dankzij gegarandeerde acceptatie en hoge liquiditeit, waren ze meer waard dan hun pure metaalinhoud en vaak hoger geprijsd dan vergelijkbare buitenlandse munten binnen dezelfde jurisdictie. De waarde van een wettig betaalmiddel in de vorm van edelmetaalmunten heeft in wezen drie lagen. De eerste laag is de waarde van het edelmetaal zelf. De tweede laag is de verificatie- en gebruiksgemakpremie die muntslag biedt ten opzichte van onbewerkte stukken metaal. Deze premie geldt in verschillende mate zowel voor binnen- als buitenlandse munten. De derde laag is een liquiditeitspremie die alleen geldt voor binnenlandse munten, door hun brede (en meestal verplichte) acceptatie en herkenning als wettig betaalmiddel. Lonen en prijzen die in munten werden uitgedrukt, bleken bovendien behoorlijk ‘plakkerig’ te zijn. Het duurde namelijk vaak even voordat ze door de hele samenleving werden aangepast, ook als de hoeveelheid edelmetaal of de muntvoorraad in korte tijd schommelde.
Door de eeuwen heen zijn die waardelagen regelmatig misbruikt. Overheden die door oorlog, hebzucht of slecht financieel beheer niet uitkwamen met hun begroting, konden vaak niet weerstaan aan de verleiding om te devalueren. Stel dat een koning via belastingen 1000 zuivere gouden munten int. Hij kan deze laten omsmelten tot munten die elk nog maar 90% goud bevatten (aangevuld met 10% goedkoper vulmetaal), en er dan 1111 munten met dezelfde hoeveelheid goud van maken. Voor de meeste mensen zien die munten er vrijwel hetzelfde uit. Lonen en prijzen veranderen nauwelijks, en de koning kan hen zelfs dwingen de munten tegen de oorspronkelijke nominale waarde te accepteren, bijvoorbeeld via de soldij voor zijn leger. Als de koning een paar jaar later nog steeds tekortkomt, kan hij dezelfde truc opnieuw toepassen. Hij smelt de nieuw geïnde munten om en zet ze nu op 80% goud, zodat hij er 1250 kan slaan. Mocht dat nog niet genoeg zijn, dan kan hij (of zijn opvolger) doorgaan tot 70% goud, enzovoort.
In eerste instantie worden de verzwakte munten van 90% goud vaak nog als hun oorspronkelijke nominale waarde aangenomen, zeker als dit wettelijk is vastgelegd. De munteenheid staat immers deels los van het onderliggende metaal.5 Maar naarmate er steeds meer van deze munten in omloop komen en langer circuleren, wordt duidelijk dat hun oude waarde niet goed is vol te houden. Prijzen gaan omhoog, en de lonen en spaargelden van mensen lopen achter omdat ze belasting betalen met hun oudere, zuiverdere munten, terwijl hun doorlopend inkomen uit het gedevalueerde geld bestaat. Na verloop van tijd stijgen de lonen omdat mensen meer munten nodig hebben voor hun aankopen. Kooplieden proberen ondertussen de zuiverste gouden munten achter te houden en juist de verdunde varianten uit te geven. Hierdoor verzwakt de fungibiliteit van de geldbasis, omdat de munten niet langer gestandaardiseerd zijn. Buitenlandse handelaren, die niet onder het gezag van de devaluerende overheid vallen, zullen voor hun goederen en diensten hogere prijzen in deze verdunde munten eisen en ze enkel nog waarderen op basis van hun metaalinhoud. Uiteindelijk verdwijnen de zuiverste munten uit circulatie – door inbeslagname via belastingen, doordat sommige mensen ze oppotten, of doordat buitenlandse handelaren ze meevoeren.
5 Thomas Marmefelt, The History of Money and Monetary Arrangements, x en hoofdstuk 3.
6 Colin Elliott, The Acceptance and Value of Roman Silver Coinage in the Second and Third Centuries AD.
Zo’n devaluatie ging doorgaans over jaren of decennia. Zo werd de zilveren Romeinse denarius in 211 v.Chr. geïntroduceerd als een klein muntje van meer dan 95% puur zilver. Hoewel het formaat ook werd aangepast, bleef het zilvergehalte boven de 95%. Tijdens de regering van Tiberius werd de zuiverheid zelfs tijdelijk verhoogd, maar rond 64 na Christus was het zilvergehalte gezakt tot onder 94%. Eeuwenlang bleef de denarius qua formaat hetzelfde, terwijl de zuiverheid telkens met enkele procentpunten daalde. Tegen het einde daalde het zilvergehalte echter sterk, tot rond 5% in 274 na Christus. Lonen, ook bij de overheid, werden niet meteen verhoogd als reactie op deze geleidelijke devaluatie. De keizer kon daardoor bij elke start van zo’n devaluatie meer waarde uit zijn zilver halen.6 Uiteindelijk stegen de prijzen naarmate er meer munten op de markt kwamen, en eisten soldaten hogere lonen om hun koopkracht te behouden.
Later leidden verbeteringen in het bankwezen, die in een later hoofdstuk aan bod komen, wereldwijd tot een vermindering van de vraag naar munten en verbeterden ze de beperkte deelbaarheid van goud. Mensen konden hun goud in bewaring geven bij banken en kregen in ruil daarvoor papieren tegoeden, die inwisselbare claims op dat goud vertegenwoordigden. Banken begonnen, in de wetenschap dat niet iedereen tegelijkertijd zijn goud zou opeisen, méér claims uit te geven dan ze daadwerkelijk in kluizen hadden. Daarmee was het fractioneel bankieren geboren.7 Gaandeweg ontwikkelde in verschillende landen een systeem met centrale banken, die landelijke papieren claims op een bepaalde hoeveelheid goud uitgaven.8
7 Stephen Quinn, Goldsmith Banking: Mutual Acceptance and Interbank Clearing in Restoration London, Explorations in Economic History 34: 411-414.
8 Charles Goodhart, Evolution of Central Banks.
In die periode, van de late 19e eeuw tot het begin van de 20e eeuw, bleek goud uiteindelijk superieur aan zilver als geld. Zilver verloor een deel van zijn monetaire premie en devalueerde daarmee ten opzichte van goud, in vergelijking met de duizenden jaren daarvoor.
In zijn boek Globalizing Capital: A History of the International Monetary System verklaart Barry Eichengreen waarom goud de voorkeur kreeg boven zilver: volgens hem was het grotendeels toeval. In 1717 stelde de toenmalige directeur van de Britse Munt, Sir Isaac Newton, de officiële goud-zilververhouding te laag in, zo betoogt Eichengreen.9 Hierdoor verdwenen de meeste zilveren munten uit circulatie en werd goud de onbetwiste munt van het Britse Rijk.10 Toen het Verenigd Koninkrijk in de 19e eeuw uitgroeide tot de sterkste wereldmacht, verspreidden de netwerkeffecten van de goudstandaard zich wereldwijd in plaats van de zilverstandaard. De meeste landen pasten hun valuta aan op een goudstandaard. Landen die te lang bleven vasthouden aan de zilverstandaard, zoals India en China, zagen hun valuta verzwakken toen de vraag naar zilver in Noord-Amerika en Europa afnam.
9 Barry Eichengreen, Globalizing Capital: A History of the International Monetary System, 5-10.
10 Fay, Newton, 111.
11 Ammous, The Bitcoin Standard, 28-29.
Saifedean Ammous legt in The Bitcoin Standard daarentegen de nadruk op de verbeterde deelbaarheid van goud dankzij banktechnologie.11 Zoals vermeld, scoort goud op de meeste monetaire eigenschappen gelijk of beter dan zilver, behalve op deelbaarheid. Zilver was duizenden jaren lang vooral handig voor dagelijkse transacties, terwijl goud vooral werd aangehouden door koningen, handelaren en religieuze ordes. De moderne banktechnieken en de invoering van papieren bankbiljetten in verschillende coupures, gedekt door goud, zorgden voor een veel betere deelbaarheid van goud. Mensen konden toen naast briefgeld ook geld overmaken via telefoon of telegraaf, en de banken hielden bij wie hoeveel geld had. Dat was de goudstandaard: papieren valuta en financiële communicatiesystemen gedekt door goud. Aangezien goud schaarser en duurzamer is met een hogere stock-to-flow, was er daarna minder reden om zilver als geld te gebruiken. Door deze tweede laag van abstractie, die de deelbaarheid van goud feitelijk op gelijke hoogte bracht met die van zilver, werd goud binnen het monetaire systeem even praktisch in het gebruik.
Ik denk dat beide verklaringen een kern van waarheid bevatten, al vind ik de uitleg van Ammous completer, omdat hij begint bij de diepere aard van geld. Bankbiljetten maakten goud beter deelbaar, waardoor het ‘hardere’ geld na verloop van tijd de overhand kreeg. Netwerkeffecten van politieke beslissingen kunnen echter bepalen hoe snel en waar deze veranderingen plaatsvinden.
Zelfs nadat goud en zilver in de tweede helft van de 20e eeuw door het mondiale bankwezen waren gedemonetiseerd, behield goud als ultieme spaaroptie zijn net verworven monetaire premie ten opzichte van zilver. Duizenden jaren lang handelde goud voor een veelvoud van ruwweg 10 tot 16 keer zilver, in diverse gebieden.12 De afgelopen eeuw lag de goud-zilverprijsverhouding echter rond de 50. Zilver verloor kort nadat intercontinentale telecommunicatiesystemen in de jaren 1860 hun intrede deden in het bankwezen dus structureel een flink deel van zijn historische monetaire premie ten opzichte van goud. Ik denk niet dat dat toeval is.
12 J.B. Maverick, A Historical Guide to the Gold-Silver Ratio, Investopedia, 27 juli 2022.

13 Silvan Frank, Gold to Silver Ratio.
Toen goud en zilver niet langer als ruilmiddel werden ingezet, werd de superieure deelbaarheid van zilver bijna onbelangrijk. De eigenschappen van goud als een schaarser en duurzamer metaal met een hogere stock-to-flow-ratio werden belangrijk voor sparen. Goud heeft dan ook vermoedelijk een deel van de monetaire premie van zilver overgenomen. Centrale banken over de hele wereld houden nog altijd goud in hun kluizen en kopen zelfs ieder jaar meer, als onderdeel van hun vreemde valutareserves. Het gaat om aankopen op grote schaal, die soms honderden of duizenden tonnen omvatten. Dan is de hogere waarde per massa en volume van goud, vergeleken met zilver, voor deze grote en langetermijnspaarders van doorslaggevend belang. Hoewel overheden hun valuta niet langer dekken met een vastgestelde hoeveelheid goud, blijft goud toch een indirect, maar belangrijk onderdeel van het wereldwijde monetaire systeem als reserve-activum bij centrale banken. Er bestaat geen betere natuurlijk voorkomende grondstof om het te vervangen.
Als de beste vorm van geld een beperking heeft, zoals de beperkte deelbaarheid van goud, kan dat ertoe leiden dat er meerdere vormen van geld naast elkaar bestaan. Bimetalen en soms zelfs trimetalen standaarden waren lange tijd noodzakelijk om de deelbaarheidsbeperkingen van goud te compenseren. Maar zodra de beste vorm van geld geen beperkingen meer heeft, zal deze uiteindelijk alle andere vormen verdringen. Hoewel goud en zilver niet langer gemeengoed zijn als ruilmiddel, blijven beide populair als opslagmiddel voor de lange termijn. Voor de meeste grotere spaarders is goud echter aantrekkelijker, vanwege de betere duurzaamheid, hogere stock-to-flow en hogere waarde per massa en volume.
Tot op de dag van vandaag behouden goud en zilver wereldwijd een aanzienlijke mate van monetaire erkenning. Ze worden niet overal geaccepteerd als betaalmiddel, maar als ik een paar gouden munten of sieraden meeneem naar bijna elk land ter wereld, vind ik doorgaans zonder moeite een dealer of handelaar die ze voor een redelijke marktprijs in lokale valuta wil overnemen. Fysiek goud in de vorm van munten, staven of sieraden blijft daarmee een van de handigste manieren om waarde op te slaan in een compacte, liquide en fungibele vorm, en dat bovendien zonder tegenpartijrisico.